Om te kiezen heb je opties nodig. Maar dat is maar de helft. De andere helft is het criterium dat je gaat gebruiken om te kiezen. Of criteria, als eentje niet genoeg is.
Een keuze maken bestaat daardoor altijd uit twee keuzes:
- Kiezen voor het criterium dat je gaat gebruiken;
- Kiezen voor de beste optie die uit de lijst met opties komt, nadat het criterium is toegepast.
Grofweg kun je keuzes in drie categorieën onderverdelen. Dat is belangrijk, want het criterium dat bij een keuze hoort moet ook uit dezelfde categorie komen. Je hebt:
- Overwogen besluiten die je neemt op basis van ratio (nadenken) of emotie (voelen). Dit gaat dan om je huis, jouw partner, een auto, een fiets of een smartphone. Voor dit soort keuzes gebruik je van alles wat je in je hebt aan voorkeur, ervaring, kennis, kwaliteit en meningen van anderen.
- Ondersteunende besluiten die nodig zijn om een besluit uit de eerste categorie te kunnen uitvoeren. Als je een nieuwe fiets koopt en dat is een e-bike, dan moet je die kunnen opladen in de schuur. Daar is dan een stopcontact nodig. Misschien eerst stroom. Voor dit soort keuzes gebruik je prijs of gemak of inspanning als criterium: zo min mogelijk ervan.
- Levensbesluiten die niet vaak langs komen maar dan wel belangrijk zijn. Dit gaat dan om wisselen van baan, een onderneming beginnen, verhuizen, kinderen nemen, sparen of schulden hebben. Dat soort dingen. Voor dit soort keuzes heb je een levensbeschouwelijk criterium nodig. Bijvoorbeeld: ik wil plezier hebben in mijn werk.
Een valkuil waar nogal wat mensen – mijzelf incluis tot voor kort – alsmaar instappen is keuzes uit categorie 3 (levensbesluit) proberen op te lossen met criteria voor keuzes uit categorie 1 (ratio, emotie). Daar ga je er niet mee uitkomen. Want zelfs al lukt het je om te kiezen, je ontloopt de twijfel niet die erna over ontstaat. Zo van: “Was het wel verstandig wat ik besloot over ontslag nemen?”… Daar is wel wat op te vinden, overigens.
Prachtvideo over durven kiezen.